Contrastwerking - Impressie van de Expertmeeting Kunst en religie
Terug naar overzicht
De bus uit Tilburg stopte bij de Paulusabdij, voorheen bewoond door benedictijnen, nu door de nieuwe gemeenschap Chemin Neuf. In de opengestelde kerkruimte: twee marmeren platen van Athar Jaber en daarboven drie abstracte schilderstukken van Reinoud van Vught. En in de verte, boven het altaar, een reproductie, in felle kleuren, van een Christuskop van Georges Rouault. Volgens curator en oud-kerkganger te Oosterhout Guus van den Hout hoorde die Rouault daar eigenlijk niet. Volgens de charismatisch-orthodoxe gemeenschap was er heel wat werk van hedendaagse kunstenaars dat niet in hun klooster hoorde. Welke plaats is er voor hedendaagse kunst in het christendom, heden ten dage?
En welke plaats is er, andersom, voor traditie in onze flexibele, vloeibare moderniteit? Met deze vraag opende Eward Postma, secretaris van de Van der Leeuwstichting de bijeenkomst voor genodigden. De omgeving gaf al een antwoord. We zaten samen op de zoldering van het onlangs verbouwde Wijnhuis, de ontvangstruimte van de Norbertinessen die het oudste klooster in Oosterhout bewonen. Religieus erfgoed kan op warme belangstelling van bezoekers en liefhebbers rekenen, wat niet wegneemt dat de communiteit zelf kwetsbaar is door het uitblijven van vrouwen die niet enkel op bezoek willen komen, maar besluiten in te treden.
Vandaag werd de vraag toegespitst op de verhouding tussen religieuze traditie en hedendaagse kunst. Hoe kunnen die elkaar vinden? Onze gastvrouw, zuster Maria Magdalena, abdis van Sint-Catharinadal, straalde uit dat de verbinding hier in ieder geval van harte gelegd was. Kunstenaar Judith Krebbekx, die enkele weekenden in de gemeenschap verbleef, en de zusters hadden elkaar gevonden, al kwamen ze uit uiteenlopende werelden. De omvangrijke, gelaagde schilderstukken van Krebbekx, hadden haar geraakt en ze sprak de hoop uit dat ook wij op persoonlijk niveau door deze en andere werken aangesproken zouden worden. Krebbekx op haar beurt vertelde dat ze symbolische elementen uit haar eigen beeldrepertoire (zoals kind en kraai) had geplaatst in de hortus conclusus, verbeelding van de liefde – het thema van deze eerste kunstbiënnale. Een werk van Krebbekx hing zelfs als altaarstuk in de kloosterkerk, zo konden we waarnemen toen we het middaggebed bijwoonden.
Deze gebedsdienst maakte de dag tot geheel iets anders dan het gebruikelijke symposium met lezingen, discussie en een borrel toe. Voordrachten waren er ook: een toelichting door curator Guus van den Hout op de wijze waarop deze bijzondere expositie was verwezenlijkt en een lezing van Marcel Barnard over tendensen tot hertovering van de wereld in kunstevenementen als deze. Het meemaken van de gebedsdienst maakte ons echter zelf deelgenoot van de ontmoeting tussen christelijke traditie en hedendaagse kunst, in dit geval de stroming in de eigentijdse muziek die zich toelegt op het ter plekke componeren van muziek met de menselijke stem als enig instrument. Laat ik proberen te beschrijven wat ik hoorde en zag.
Aanvankelijk zaten we tamelijk ver van de zusters die in hun koorbanken de psalmen van de dag zongen. Sporadisch zongen en bewogen we mee: staan, buigen, zitten. We beschikten wel over een orde van dienst, maar niet over de moed, kennis of misschien vaardigheid om actief aan de liturgie mee te doen. Het refrein van het slotlied kreeg al meer respons. Na het derde couplet echter, werd de gewijde stemming bruusk doorbroken door woordeloze uitroepen, mechanisch klinkende stemgeluiden, en ijle flarden vreemd gezang. De zusters gaven echter geen krimp en zetten na enige tijd het lied weer voort, dat weer werd onderbroken en hervat en onderbroken. De leden van het Genetic Choir, die overigens de hele dag al onder ons waren en verantwoordelijk bleken voor de kakafonie, stonden op, wenkten ons, en bewogen zich in de richting van de koorbanken. Gaandeweg realiseerde ik me nog meer dan daarvoor hoe groot die afstand was, niet in meters maar in mijn beleving. Met des te meer overgave zongen we het refrein van het lied mee dat telkens werd hernomen. En zo ging het door, ook toen de zusters weer terug gingen, het klooster in, met ons, deze vreemde zangers en stemkunstenaars, achter hen aan. De zingende uittocht ging voort tot in de kloostergang waar argeloze bezoekers de kunstwerken aan het bekijken waren. Daar kwamen we tot stilstand en stilte. ‘Mogen we klappen?’, vroeg iemand.
Oftewel: mag ik uiting geven aan mijn bewondering voor de performance, of sluit de verwevenheid met de liturgie dit uit? Het mocht. Grenzen waren vloeiend vandaag, ook als de contrasten tussen de werelden van kunst en religie juist op de voorgrond traden. Dialoog is gebaat bij ferme uitgangspunten bij de gesprekspartners, was één van de overwegingen bij het eindgesprek.
Het leek me een rake weergave van wat we hier zagen: de werken die we hier zagen waren niet al bij voorbaat aangepast aan de traditionele, vrome omgeving, maar hadden gaandeweg hun plaats heir veroverd. Zoals de geknielde gestalte van Marieke Bolhuis (‘Zo zij het thans en voor immer / POP”) illustreerde, pontificaal voor de ingang van het slot. Terwijl ze ons uitlegde dat ze hiermee haar eigen moeizame, maar succesvolle, gang verbeeldde om toegang te krijgen tot de gemeenschap, passeerde enkele benedictinessen. Eén fluisterde tegen de anderen: ‘Het gaat over ons’. Kunstenaar en monialen wisselden glimlachend een blik van verstandhouding.
Kees de Groot is socioloog en theoloog aan de Tilburg School of Catholic Theology en auteur van The Liquidation of the Church (Routledge, London/New York)