Kunst, Religie en Volksverheffing: Een gesprek over Gerardus van der Leeuw
Terug naar overzichtIn 2014 promoveerde historicus Wim de Jong op de vraag hoe in het naoorlogse Nederland tegen het begrip democratie werd aangekeken. Daar had de naamgever van onze stichting, Gerardus van der Leeuw, zo zijn eigen gedachten over. In 2020 is het zeventig jaar geleden dat Van der Leeuw is overleden. In de aanloop daar naartoe is het een uitgelezen moment om Van der Leeuws ideeën weer eens onder de aandacht te brengen. Stichtingscoördinator Lieke Wijnia spreekt met Wim de Jong over wat dit gedachtengoed zo boeiend én actueel maakt.
Lieke Wijnia: waar komt je interesse in Van der Leeuw vandaan?
Wim de Jong: Mijn promotieonderzoek ging over hoe er in het verleden tegen democratie werd aangekeken, en de vraag wat democratie moest betekenen. Ik heb gericht gekeken hoe daar binnen de samenleving - door journalisten, volks-opvoeders, pedagogen - naar gekeken werd. Hierbij kwam Gerardus van der Leeuw al heel snel naar voren. Rond de Tweede Wereldoorlog was er de Doorbraak-beweging, waar hij onderdeel van was. Als Minister van Onderwijs in het eerste naoorlogse kabinet, had hij sterke ideeën over de noodzaak van een doorbraak en hoe deze vorm moest krijgen in een nationale cultuuropvoeding. Volksverheffing door middel van cultuur stond centraal in het denken en de werkzaamheden van Van der Leeuw.
LW: Hoe werd hierop gereageerd?
WdJ: Het nationaal vormgeven van volksopvoeding viel niet bij iedereen in goede aarde. Toen het tijdelijke kabinet waar Van der Leeuw in zat viel, en er dus nieuwe verkiezingen kwamen, waren veel van zijn collega’s het eens: in het nieuwe kabinet geen Van der Leeuw. Binnen de Partij van de Arbeid bleef hij wel een held, omdat hij de eerste is geweest die echt een visie formuleerde op hoe de overheid zich met cultuur kon bezighouden. Dat de overheid kunstenaars moest subsidiëren, dat er een nationale omroep moest komen. Hoewel de doorbraak niet gelukt is, wordt Van der Leeuw nog altijd als held gezien als het gaat om zijn visie op de rol van cultuur in de samenleving.
LW: Van der Leeuw is op veel terreinen actief geweest. Was een van die zaken van primair belang? Was hij primair een godsdienstwetenschapper en was de rest secundair?
WdJ: Ja, ik denk het wel. Maar wat dan weer opmerkelijk is, is dat hij die godsdienstwetenschap niet zo opvatte zoals wij dat nu zouden doen. Want hij had een hekel aan objectieve wetenschap. Je moest zelf heel duidelijk een bepaald standpunt hebben. Dus eigenlijk moest je als theoloog godsdienstwetenschap gaan bedrijven. Hij zou het helemaal niet eens zijn met het idee dat we nu hebben dat de wetenschapper waardevrij is. Het gaat hem in de godsdienstwetenschap heel erg om een mentaliteit van ervaring, de manier waarop wij op het religieuze en spirituele zijn aangesloten. Om daar gevoel voor te hebben, moet je dus eigenlijk zelf religieus zijn. Het was voor hem ondenkbaar om als niet-religieus iemand religie te bestuderen, dan moest je iets anders gaan doen. En, ik zou dan nu denken, dan ben je eigenlijk heel erg theoloog.
LW: Hoe kwam Van der Leeuw, opgeleid als godsdienstwetenschapper, terecht in de politiek?
WdJ: Vanaf de jaren dertig schreef Van der Leeuw steeds meer artikelen over maatschappelijke thema’s. Hij roerde zich in het publieke debat, met name over de vraag hoe het nu verder moest met het Christendom in Nederland. Dat hield direct verband met de politiek, dat is het interessante aan die tijd. Als je iets zei over hoe het nu verder moest met de kerk en het Christendom in Nederland, ja, dat betekende dat je iets vond van de plek van religie in de politiek. Bijvoorbeeld de vraag of confessionele partijen een goed idee waren. Maar het feit dat hij werd gevraagd in dat tijdelijke, naoorlogse kabinet, zegt eigenlijk meer iets over zijn status als intellectueel in Nederland, dan over zijn capaciteiten als politicus.
LW: In hoeverre speelden kunst en religie een rol in zijn maatschappelijk denken? Is kunst een fundamenteel onderdeel van zijn ideeën over volksverheffing?
WdJ: Ja, dat denk ik wel. Als het gaat over die democratische volksopvoeding, dan denk je in eerste instantie aan politiek en het opdoen van politieke vaardigheden. Maar Van der Leeuw is veel meer cultureel-gezind. Het opvoeden gaat bij hem om een gevoel te krijgen voor kunst. Die opvatting over volksopvoeding droeg hij ook uit binnen de hervormde kerk. De Liturgische beweging waar hij bij zat, dat is eigenlijk een soort beschavingsoffensief richting de Protestanten, een aanmoediging om iets met esthetiek te gaan doen. En dat daar niet op moest worden neergekeken. Voor Van der Leeuw was kunst hierin essentieel. Maar hij vond dat tegelijkertijd ook heel lastig. Het gevolg van die oproepen van de Liturgische Beweging was, dat mensen zelf in de kerken met kunst aan de slag gingen. En dat werd natuurlijk nooit zo esthetisch hoogstaand als Van der Leeuw het voor ogen had. Dat is een spanning die hij nooit heeft kunnen oplossen.
LW: Dus als het om volksopvoeding, binnen of buiten de kerk, gaat, heeft Van der Leeuw een specifiek soort cultuur voor ogen.
WdJ: Ja, de volksverheffing kan alleen plaatsvinden door een heel specifiek soort kunst en cultuur. Dat hangt direct samen met zijn cultuurpessimisme. Zo schreef Van der Leeuw een boekje over de Mattheus Passie voor een groot publiek en dat werd een echte bestseller. Hij kon heel goed, heel begrijpelijk schrijven. Maar hij sprak ook over de “jazz-dreun,” die nieuwerwetse muziek vond hij maar niks. De ontzielde, rationele, hedonistische samenleving hing in de ogen van cultuurpessimisten samen met allerlei vormen van populaire cultuur.
LW: Zo hangt het kunstzinnige samen aan bepaalde opvattingen over esthetiek?
WdJ: Ja, Van der Leeuw draagt een scherp onderscheid tussen high- en low-culture uit. Het idee, zoals van vele volksverheffers was, dat je betere burgers kreeg door ze in aanraking te laten komen met hoge kunst. Zo dachten ze, hoe kunnen je ethische waarden nou niet verbeteren, als je naar Bachs Mattheus Passie luistert? Dat was de enige mogelijke uitkomst, zo dacht Van der Leeuw. Het luisteren naar die muziek kon niet anders doen dan je doen concluderen dat de democratie de beste maatschappelijke vormgeving was, waarin burgers in harmonie samenleven. En tegelijkertijd was het ook een gevecht voor het behoud van deze culturele uitingen. Het idee was: als we dit nu niet doen, dan gaat deze kunst, en daarmee de westerse cultuur verloren.
LW: Moest de kunst voor Van der Leeuw altijd verband hebben met religie of het spirituele?
WdJ: Dat hoefde geloof ik niet perse, maar was wel een pré. Het maakte dingen wel makkelijker in zijn denken. Maar het ging hem er vooral om hoe de kunst, of de kunstenaar, had bijgedragen aan het nationale volksleven. En als dat op een religieuze manier was, dan was dat mooi meegenomen. Ik vraag me bijvoorbeeld heel erg af wat Van der Leeuw van zoiets als The Passion zou hebben gevonden. Muzikaal gezien zou hij het afschuwelijk hebben gevonden. Maar het is ook een nieuwe manier van gemeenschapsvorming. Hij zou het kunnen zien als een manier waarop een volk langzaamaan weer haar ervaringsmentaliteit ontdekt. Het religieuze mag weer, en dat heeft dan deze vorm. Het is ironisch. Als je dus een door religie ingegeven gemeenschapszin hebt, waar Van der Leeuw erg voor was, dan ziet het er nooit zo mooi uit als hij het graag had willen hebben.
LW: En niet alleen de vorm, maar ook de inhoud kan worden bevraagd. Wat is het nu precies dat mensen er van meenemen?
WdJ: Of er nu echt waarden worden overgebracht is inderdaad nog maar de vraag. Het gaat meer om het persoonlijke drama van de individuele personages, dan om de insteek van naastenliefde. Naar mijn mening zijn mensen veel meer geïnteresseerd in The Passion vanwege de persoonlijke ethiek en het verhaal van verraad.
LW: Terwijl bij de jaarlijkse Mattheüspassie-hype wel vaak existentiële thema’s worden belicht in de krantenberichten en televisieprogramma’s eromheen.
WdJ: Ja, daar zorgt Bach natuurlijk wel voor. In al die liederen zit een diepe piëtistische ethiek. Daar is de theologie niet te missen. Je kunt niet van dat kunstwerk houden als je alleen maar geïnteresseerd bent in het drama van Judas die een vriend verraadt. Dat werkt gewoon niet. Het is een cruciaal verschil dat Van der Leeuw zeker zou hebben opgemerkt.
LW: Waarom is het belangrijk om Van der Leeuw in 2020 te herdenken?
WdJ: In de jaren negentig zou men zijn denken als achterhaald hebben gezien. Twintig jaar later zijn we in een heel andere situatie, die heel erg lijkt op wat Van der Leeuw beschrijft in zijn teksten. Onze wereld is veel onzekerder geworden, we maken ons opnieuw zorgen over individualisme, over dictatoriale systemen om ons heen, de vraag hoe de democratie van een sterke basis kan worden voorzien - en daardoor komen een heleboel van die thema’s van Van der Leeuw weer helemaal terug.
LW: Kun je een paar voorbeelden noemen?
WdJ: Het cultuurpessimisme is weer helemaal terug van weggeweest. Het wordt volop gebruikt als politiek instrument, zowel ter linker als rechterzijde. Volgens mij moet je daar heel voorzichtig mee zijn, maar het geeft in ieder geval wel aan dat we weer in een tijd zitten waarin cultuurbeschouwingen er weer toe doen. En ook het idee van volksverheffing is weer terug. Kijk bijvoorbeeld naar DWDD University, daarmee is de VARA weer haar kijkers aan het opvoeden. Het heet nu heel anders en zit in een flitsend jasje, maar het is gestoeld op dezelfde principes van verheffing als eertijds. Dat vind ik wel iets heel moois hebben, dat zo’n omroep weer teruggaat naar de oorspronkelijke reden van haar bestaan.
LW: Van der Leeuw had dus eigenlijk hele actuele ideeën?
WdJ: Het interessante aan Van der Leeuw is dat hij aan de ene kant heel stevig is geworteld in de twintigste eeuw. Als je sommige van zijn ideeën nu leest, kun je hierdoor eigenlijk alleen maar glimlachen. Maar, aan de andere kant, heeft hij dus ook ideeën die echt superactueel zijn. Zo heeft hij het bijvoorbeeld over een maatschappelijke dreiging van versplintering, op twee manieren. Een optie is dat je helemaal teruggetrokken in je eigen zuil raakt, wat wij nu zouden omschrijven als het blijven hangen in je filterbubbel. De andere optie is neutraliteit. Dit vindt hij bijkans nog veel erger, dat in de openbare ruimte alles neutraal moet zijn. En, dat er geen enkele vorm van identiteit in de publieke ruimte mag zijn, vooral geen religieuze of politieke aanwezigheid. De vraag blijft dan hoe je mensen nog kunt verbinden? Waar vinden mensen nog gemeenschapszin? Van der Leeuw vond in kunst en esthetiek een antwoord.
Dr. Wim de Jong promoveerde in 2014 op het proefschrift “Van wie is de burger? Omstreden democratie in Nederland 1945-1985”, aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Samen met de Van der Leeuwstichting en andere partners zet hij zich in om in 2020 een aantal activiteiten op te zetten om het gedachtengoed van Gerardus van der Leeuw te herdenken, en om hiervan de maatschappelijke relevantie en actualiteit te laten zien.